Een belangrijke vernieuwing die in het Pensioenakkoord uit 2019 is afgesproken is de volgende: het invoeren van verschillende percentages pensioenopbouw in verschillende leeftijdsfasen. Dat sluit beter aan bij de dynamiek van de arbeidsmarkt in de 21-ste eeuw (meer variatie in banen en bazen tijdens een leven) en leidt daardoor tot een betere pensioenvoorziening.
Wat niet gaat veranderen is dat deelnemers aan een pensioenfonds allemaal hetzelfde percentage aan premie betalen – een zogenaamde doorsneepremie. Bij de politie is dat momenteel 27,9 procent van het pensioengevend salaris. Van dit bedrag betaalt de werknemer 30 procent en het korps 70 procent. (Het pensioengevend salaris bestaat uit twaalf keer je bruto salaris in januari inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering, vaste toelagen en de vorig jaar uitbetaalde variabele toelagen.)
Wat wel gaat veranderen is dat jongeren en ouderen in ruil voor hun doorsneepremie jaarlijks hetzelfde percentage aan pensioenkapitaal toegekend krijgen. Deze doorsnee-opbouw was niet zo’n probleem in de tijd dat de meeste mensen hun hele leven bij dezelfde baas bleven werken. Maar in feite is een euro – die een jongere bij een pensioenfonds inlegt – uiteindelijk veel meer pensioenvermogen waard, dan een euro die een oudere inlegt. De euro van die jongere heeft namelijk veel langer de tijd om financieel rendement op te leveren – dat vervolgens opnieuw kan worden belegd voor nog meer rendement et cetera.
Het hanteren van een doorsnee-opbouw wringt met de dynamiek van de huidige arbeidsmarkt. Anno 2020 veranderen deelnemers vaker van baan of gaan uit loondienst om te werken als zelfstandige. In dat geval grijpen ze dus naast een relatief groot deel van het rendement dat het pensioenfonds in de loop der jaren kan blijven boeken op basis van hun inleg. Daardoor wordt de huidige doorsnee-opbouw niet meer als eerlijk ervaren. Dit systeem wordt dan ook losgelaten. Voortaan wordt het percentage dat je in een jaar aan pensioen opbouwt, bepaald door het aantal jaren dat je ingelegde premie nog rendement kan opbrengen. Als jongere bouw je daardoor het meeste werknemerspensioen op. Die opbouw vermindert naarmate je ouder wordt.
Het loslaten van de doorsnee-opbouw vereist extra aandacht voor de pensioenopbouw van de huidige 40- tot 50-jarigen. Die krijgen straks voor hun jaarlijkse inleg minder pensioenopbouw terug en komen daardoor aan het eind van de rit pensioenvermogen tekort. De bonden, de werkgevers en de pensioenfondsen zullen daar een mouw aan moeten passen door doelgerichte ingrepen om de vermogenspositie van (leeftijds)groepen/generaties deelnemers te verbeteren. Om dit mogelijk te maken, leggen pensioenfondsen voortaan een speciale solidariteitsreserve aan. Afgesproken is dat deze kapitaalbuffer deels wordt opgebouwd uit de pensioenpremies (maximaal tien procent) en deels uit de beleggingsrendementen.
Reacties